Afschaffing van de doorsneesystematiek

Deze zomer heeft staatssecretaris Klijnsma (SZW) de hoofdlijnen voor een toekomstbestendig pensioenstelsel aan de Tweede Kamer voorgelegd. Een van de vier hoofdlijnen betreft de overgang naar een actuarieel correcte systematiek van pensioenopbouw; het afschaffen van de doorsneesystematiek. Dit moet de weg vrijmaken voor een transparant en flexibel pensioenstelsel, waarbij risico’s evenwichtig worden verdeeld. 

1          Uiteenzetting problematiek

De doorsneesystematiek wordt gekenmerkt door gelijke pensioenopbouw tegen een gelijke premie voor alle deelnemers. De actuariële kostprijs voor pensioenopbouw voor jonge deelnemers is echter tot drie keer lager dan voor oude deelnemers. Dit brengt een aantal nadelen met zich mee:

Er ontstaat een herverdeling tussen jonge en oude deelnemers die transparantie in de weg staat en heeft bovendien een negatief effect op het pensioenresultaat, omdat men nadeel ondervindt op het cumulatieve rendement dat behaald wordt.  
Door de doorsneesystematiek is de overstap van een werkgever met een defined benefit regeling naar een werkgever met een defined contribution regeling nadelig, omdat men hierdoor namelijk geen gebruik meer maakt van het omslagaspect van de doorsneepremie.
Omdat de premie van jonge deelnemers nodig is om de opbouw van oude deelnemers te financieren, kunnen jonge deelnemers hun pensioenpremie niet aanwenden voor bijvoorbeeld een eigen woning of zorgsparen.

2          Transitie naar systeem met degressieve opbouw

Het kabinet geeft aan een voorkeur te hebben voor een transitie naar een actuarieel correct systeem met degressieve opbouw. De combinatie van degressieve opbouw en een progressieve premie leidt tot een gelijkblijvende actuariële premie. De overgang van de doorsneesystematiek naar een systematiek met degressieve opbouw, waarbij huidige deelnemers direct gaan deelnemen, heeft voor iedere leeftijdsgroep een verschillend, maar negatief effect op de pensioenopbouw. Deelnemers rond de leeftijd 48 jaar worden het zwaarst getroffen: zij ontvangen de in het verleden teveel betaalde premie niet meer terug. De zogenaamde transitielast die hierdoor ontstaat bedraagt € 100 miljard.

Toekomstige generaties zullen profiteren van een hoger resultaat, omdat door de hogere opbouw op jongere leeftijd in totaliteit meer rendement kan worden behaald. Tevens wordt het in een systeem met degressieve opbouw eenvoudiger om te sparen voor zorg of een eigen woning. Beschikbare premieregelingen moeten overigens eveneens worden aangepast. Door de staffels te vervangen door een gelijkblijvende premie wordt aangesloten bij de degressieve opbouw en wordt voorkomen dat deelnemers te veel pensioen opbouwen in geval van een overstap. Door beide systemen te laten matchen wordt de arbeidsmobiliteit bevorderd, omdat het niet meer noodzakelijk is het surplus deel van de doorsneepremie te incasseren.

Door de invoering van het maximum pensioengevend salaris is reeds een deel van de impliciete afspraak tussen generaties komen te vervallen. Deelnemers dragen vanaf 2015 over het salarisgedeelte boven de € 100.000 geen doorsneepremie maar een actuariële premie af en ontvangen derhalve geen subsidie meer van jongere deelnemers. Door het vervallen van de subsidie maakt de pensioenopbouw boven € 100.000 niet langer deel uit van de transitielast. In de toekomst zal de € 100.000-grens waarschijnlijk verder dalen, waardoor de transitielast steeds verder afneemt.

3          Planning

De hervorming van het pensioenstelsel is een complex en veelomvattend traject, dat jaren in beslag zal nemen. Dit najaar zal door de staatssecretaris een programma worden gestuurd naar de Tweede Kamer, waarin de route naar 2020 is uitgestippeld.

Voor meer informatie verwijs ik naar mijn bijdrage in Pensioen Advies van september 2015.

16 oktober 2015

Auteur(s) en meer informatie: