Belangrijk: voorleggen van pensioenregelingen aan de Belastingdienst

Ook dit jaar zal de jaarwisseling, gezien het aflopen van uitvoeringsovereenkomsten, bij veel werkgevers een natuurlijk moment zijn om de pensioenregeling tegen het licht te houden. Als er geen voornemen tot wijziging bestaat, kan er soms toch sprake zijn van een onvoorziene aanpassing. Wijziging van uitvoerder brengt namelijk ook vaak een wijziging van de (uitvoering van de) pensioenregeling met zich mee. Het is daarom van groot belang de pensioenregeling in deze situaties voor te leggen aan de Belastingdienst.

Waar in het verleden een kleine overschrijding van de fiscale normeringen nog vaak kon worden gecompenseerd met niet-pensioengevende salarisbestanddelen of andere niet benutte fiscale ruimte (een afspraak met de Belastingdienst is daarvoor soms vereist), is er tegenwoordig steeds minder vaak sprake van niet benutte fiscale ruimte. Dit heeft alles te maken met de recente verlagingen van de maximaal toegestane opbouwpercentages per 1 januari 2013 en 1 januari 2014 en de maximering van het pensioengevend salaris per 1 januari 2015 tot € 100.000,-. Steeds meer pensioenregelingen zitten daardoor al aan het fiscale maximum.

Onderwerpen als de hoogte van de AOW-franchise, parttimepercentages, peil- en pensioendata en regelingen met betrekking tot demotie worden door de krappere fiscale ruimte steeds relevanter en kunnen een bron van discussie met de Belastingdienst vormen.

Ook als er wel sprake is van niet benutte ruimte kan de inhoud van door de pensioenuitvoerder opgestelde juridische documenten een risico met zich meebrengen. Het betreft met name het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst. In deze stukken worden doorgaans teksten opgenomen die, omdat ze te maken hebben met de uitvoering van de pensioenregeling, niet (met zoveel woorden) zijn opgenomen in de pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemer. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan teksten met betrekking tot (aanwending van) winstdeling of de toetsing op bovenmatigheid van pensioenaanspraken. Ondanks dat er wellicht geen wijziging is beoogd, is voorleggen aan de Belastingdienst dus ook zinvol bij de wijziging van uitvoerder.

Wanneer voorlegging gewenst is, zal deze op grond van artikel 19c lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964 moeten plaatsvinden vóór het tijdstip van de wijziging. Om onzekerheid te voorkomen raden wij aan om het (concept)pensioenreglement vóór 1 januari 2016 voor te leggen aan de Belastingdienst. Vervolgens dienen in beginsel binnen zes maanden na de datum van voorlegging het definitieve pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst te worden voorgelegd. Alleen op deze wijze kan gebruik worden gemaakt van de glijclausule en kan de regeling (indien nodig) met terugwerkende kracht – zonder fiscaal nadelige gevolgen – worden teruggedraaid. 

18 november 2015