Overige wetten en wetsvoorstellen

Het pensioenakkoord is zeer omvangrijk omdat er tussen de sociale partners en de overheid meer is afgesproken dan alleen over het werkgeverspensioen (tweede pijler). Hierna vermelden wij de overige relevante wetten en wetsvoorstellen die verband houden met het pensioenakkoord.

1. Algemeen: Toekomst Pensioenstelsel

In het dossier 32 043 worden sinds 2010 parlementaire stukken geplaatst betreffende de toekomst van het pensioenstelsel, zo ook relevante stukken omtrent het pensioenakkoord die (nog) niet zien op een specifiek wetsvoorstel.    

Klik hier om de parlementaire stukken van dit dossier in te zien.

2. Wijziging Regeling Pensioenwet in verband met voorkomen onnodige pensioenkortingen

Om pensioenfondsen extra tijd te geven om aan de financiële vereisten te voldoen, is in het pensioenakkoord afgesproken om de huidige kortingsregels voor pensioenfondsen tijdelijk te bezien.

Vanwege de uitzonderlijke economische omstandigheden heeft de toenmalige Minister Koolmees de Tweede Kamer bij brief van 19 november 2019 geïnformeerd gebruik te mogen maken van de vrijstellingsbevoegdheid in artikel 142 van de Pensioenwet en artikel 137 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Als gevolg hiervan gelden er tijdelijk minder strenge financiële vereisten voor pensioenfondsen. Dit is uitgewerkt in de Regeling tot wijziging van de regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling vanwege het voorkomen van onnodige pensioentekorten.

Voor het jaar 2020 klik hier (in werking getreden op 17 december 2019).
Voor het jaar 2021 klik hier (in werking getreden op 25 december 2020).
Voor het jaar 2022 klik hier (in werking getreden op 29 december 2021).

3. Conceptwetsvoorstel Financieel toetsingskader pensioenfondsen in verband met toeslag vanwege voorgenomen transitie.

Vanwege de verschillen tussen het huidige en het aankomende pensioenstelsel, kan het gebeuren dat een pensioenfonds tijdens de transitieperiode maatregelen moet nemen die vanuit het nieuwe pensioenstelsel gezien onnodig zijn. Op 8 januari 2022 heeft het kabinet daarom ook de wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (Besluit FTK) ter consultatie aangeboden. Dit voorstel omvat de wetgeving die zal gelden tijdens de overgangsperiode van 2023 tot 2027.

Het voorstel biedt pensioenfondsen de mogelijkheid om de transitieperiode te benaderen vanuit het nieuwe pensioenstelsel en gebruik te maken van een transitie financieel toetsingskader. De richtdekkingsgraad, de dekkingsgraad die nodig is voor een verantwoorde, uitlegbare en evenwichtige overstap naar het nieuwe pensioenstelsel, speelt hierbij een centrale rol. Pensioenfondsen van wie het voornemen is gebruik te maken van het transitie-ftk, gevolgd door een collectieve waardeoverdracht, mogen al indexeren bij een dekkingsgraad van 105%.

Klik hier om de concept memorie van toelichting Wet toekomst pensioenen te lezen.

4. Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen

De Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen strekt tot uitwerking van meerdere afspraken in het pensioenakkoord. Zo zijn er afspraken gemaakt om meer maatwerk mogelijk te maken in het arbeidsvoorwaardelijk pensioen en meer keuzemogelijkheden te bieden om eerder te stoppen met werken. In dit verband is afgesproken dat:

  1. De pseudo-eindheffing op regelingen voor vervroegde uittreding (RVU) tijdelijk wordt versoepeld;
  2. De fiscale ruimte voor verlofsparen wordt verruimd van 50 naar 100 weken; en
  3. Maximaal 10% van het opgebouwde pensioenvermogen als bedrag ineens kan worden opgenomen op de pensioendatum.

Bovengenoemde punt 1 en 2 zijn sinds 22 januari 2021 in werking getreden. De uitwerking van punt 3 is om praktische en uitvoeringstechnische redenen uitgesteld tot een bij Koninklijk Besluit nader te bepalen tijdstip. 

Klik hier om de parlementaire geschiedenis van deze wet in te zien. 

5. Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd

In het pensioenakkoord is afgesproken de AOW-leeftijd vanaf 2020 twee jaar te bevriezen en daarna weer te laten stijgen. Hierdoor blijft de AOW-leeftijd in 2020 66 jaar en 4 maanden bedragen in plaats van 66 jaar en 8 maanden. In 2024 bedraagt de AOW-leeftijd 67 jaar. 

Jaar AOW-leeftijd Geboortedatum werknemer
2020

66 jaar + 4 maanden

na 31 augustus 1953 en voor 1 september 1954
2021

66 jaar + 4 maanden

na 31 augustus 1954 en voor 1 september 1955
2022

66 jaar + 7 maanden

na 31 augustus 1955 en voor 1 juni 1956

2023

66 jaar + 10 maanden

na 31 mei 1956 en voor 1 maart 1957

2024 67 jaar

na 28 februari 1957 en voor 1 januari 1958

De wet tot een minder snelle stijging van de AOW-leeftijd is begin juli 2019 aangenomen door de Eerste Kamer en is per 1 januari 2020 in werking getreden.

Klik hier om de parlementaire geschiedenis van deze wet in te zien.

6. Wet verandering koppeling AOW-leeftijd

Momenteel kent de AOW-leeftijd een één-op-één koppeling met de levensverwachting. Dat wil zeggen dat een toegenomen levensverwachting leidt tot een dienovereenkomstige verlenging van de werkzame periode. Dit wordt niet als eerlijk ervaren. Een stijgende levensverwachting zou ook (deels) tot een verlenging van de pensioenperiode moeten leiden. Daarom zijn in het pensioenakkoord afspraken gemaakt over een 2/3-koppeling. Een stijging van de levensverwachting met één jaar resulteert in een stijging van de AOW-leeftijd met acht maanden. Zo wordt de verhouding tussen het werkzame leven en pensionering in de toekomst gerespecteerd. De eerstkomende verhoging kan wettelijk gezien vanaf 1 januari 2026 plaatsvinden.

Deze wet is op 1 december 2020 door de Eerste kamer aangenomen en is per 10 december 2020 in werking getreden. 

Klik hier om de parlementaire geschiedenis van deze wet in te zien.