Akkoord over ‘vroegpensioenregeling’ slijtende beroepen

Publicatiedatum: 21 oktober 2024

In het onderhandelaarsakkoord van 18 oktober 2024 is de langverwachte deal tussen het kabinet en de sociale partners tot stand gekomen, op het gebied van ‘vroegpensioen’. In het akkoord wordt voortgeborduurd op de bestaande generieke RVU-drempelvrijstelling, maar ziet ook een aantal nieuwe elementen het licht. Om het akkoord te kunnen implementeren moeten de verschillende achterbannen akkoord gaan en zijn er een of meerdere wetswijzigingen nodig.

Zoals ik een maand geleden al aangaf in een actualiteit, is de ‘vroegpensioenregeling’ (zuiverder: de RVU-drempelvrijstelling) een tegemoetkoming voor werkgevers; zij hoeven geen 52% strafheffing te betalen over regelingen voor vervroegde uittreding als deze collectieve of individuele uittredingsregeling aan de fiscale regels voldoet. In onderstaand schema geef ik kort de verschillen en overeenkomsten aan tussen de huidige tijdelijke faciliteit en de beoogde nieuwe fiscale faciliteit per 1 januari 2026.

Wat betreft de hoogte en duur van de drempelvrijstelling verandert er weinig. De minister wilde een inkomensgrens koppelen aan de toepassing van de drempelvrijstelling, maar die komt er niet. In het onderhandelaarsakkoord wordt slechts vermeld dat cao-partijen een inkomensgrens kunnen overwegen, passend binnen de sector. Goed beschouwd kan dat nu al; de huidige wettekst verzet zich daar niet tegen.

Een belangrijke wijziging is dat de regeling enerzijds structureel wordt en anderzijds steeds meer gericht zal zijn op slijtende beroepen. Voor nu hebben kabinet en sociale partners de afspraak gemaakt dat wat een zwaar beroep is onverkort sectoraal wordt geregeld. Dit betekent dat er ruimte is en blijft voor subjectieve oordelen en kwalificaties en dat individuele werkgevers en niet-sectoraal aangesloten werkgevers de RVU-drempelvrijstelling ook kunnen toepassen als er evident geen sprake is van een zwaar beroep.

In het onderhandelaarsakkoord zijn er meerdere checks and balances opgenomen om er voor te zorgen dat er zoveel mogelijk afbakening plaatsvindt tot slijtende beroepen. Enkele belangrijke zijn:

  • Onderzocht zal worden of het mogelijk is te komen tot een wettelijke definitie van slijtend beroep, zoals deze soms al in cao’s is gedefinieerd. Als dit lukt, volgen wij onze Zuiderburen die het begrip slijtend beroep voor overheidsfuncties hebben vastgelegd.
  • Bij een overschrijding van 15.000 individuele uittredingen op jaarbasis op basis van de RVU-drempelvrijstelling (zogenaamde signaalwaarde), zullen kabinet en sociale partners in gesprek gaan over oorzaken, gerichtheid en bijsturen.
  • Op het gebied van duurzame inzetbaarheid worden voor het mei reces van 2025 maatregelen op het gebied van duurzame inzetbaarheid onderzocht om zodoende meer mensen van werk naar werk te helpen en dus te voorkomen dat een werknemer eindigt in een zwaar beroep. Hoe vaker dit voorkomen wordt, hoe minder vaak er gebruik zou hoeven te worden gemaakt van de drempelvrijstelling.
  • Een afspraak over de RVU-drempelvrijstelling wordt sectoraal gekoppeld aan afspraken over duurzame inzetbaarheid en een externe partij zal worden ingeschakeld om de juistheid en afbakening in cao’s te objectiveren en valideren.

Als het akkoord kan rekenen op de goedkeuring van de achterban dan zal - in de Wet op de loonbelasting 1964 - in ieder geval de tijdelijkheid van de RVU-drempelvrijstelling moeten worden geschrapt. Ook zal in die wet het extra bedrag bij knellende situaties moeten worden vastgelegd. Deze wetswijzigingen moeten voor 1 januari 2026 zijn doorgevoerd.

Meer informatie en contact
Jan-Olivier Kuijkhoven
partner