Hof oordeelt wanneer pensioenovereenkomst (niet) tot stand komt
Publicatiedatum 27 november 2024
In een recent arrest heeft het hof ’s-Hertogenbosch duidelijkheid verschaft omtrent de vraag wanneer een pensioenovereenkomst tot stand komt. Het hof gaat in dat kader in op 1) een schending van art. 7:655 BW door de werkgever, 2) de wijze waarop een offerte van een tussenpersoon moet worden beschouwd en 3) hetgeen een werkgever mag afleiden uit het uitblijven van een reactie van de werknemer.
Tussen partijen staat vast dat een pensioenovereenkomst tot stand is gekomen, in ieder geval vanaf 1 juli 2019. Werknemer heeft aangevoerd dat al veel eerder een overeenkomst tot stand is gekomen, althans dat van een veel eerdere ingangsdatum moet worden uitgegaan.
Schending informatieplicht
Nadat het hof de Haviltex-formule heeft aangehaald, gaat het hof in op het eerste argument van de werknemer, namelijk dat de werkgever geacht moet worden een onherroepelijk aanbod te hebben gedaan tot het sluiten van een pensioenovereenkomst omdat zij heeft verzuimd om de werknemer binnen één maand na aanvang van de werkzaamheden schriftelijk te informeren over een pensioenaanbod. Het hof is van oordeel dat het niet voldoen aan de in art. 7:655 lid 1 BW gestelde eisen van tijdig en schriftelijk informeren van de werknemer niet leidt tot een onherroepelijk aanbod.
Offerte is pensioenaanbod
Het hof constateert dat de werkgever, anders dan de werknemer stelt, wel degelijk een aanbod voor een pensioenovereenkomst met ingang van de aanvang van zijn dienstverband heeft gedaan. Dat blijkt volgens het hof uit de offerte die de werknemer op 23 september 2005 toegestuurd heeft gekregen van de tussenpersoon. De werknemer aanvaardde dit aanbod echter niet. Als het aanbod niet als vervallen moet worden beschouwd door verwerping daarvan, dan had de werknemer het aanbod alsnog binnen redelijke termijn moeten aanvaarden. Dit heeft de werknemer nagelaten.
Uitblijven van reactie op afstandsverklaringen
Het hof oordeelt dat de werkgever niet hoefde aan te nemen dat de werknemer wilde deelnemen aan de pensioenregeling, aangezien een reactie van de werknemer uitbleef op de door de werkgever gestuurde nieuwe arbeidsovereenkomst en verschillende afstandsverklaringen. Volgens het hof kan een werkgever niet zomaar pensioenpremie inhouden op het loon. Als de werknemer wel had willen deelnemen dan valt naar oordeel van het hof niet in te zien waarom hij niet heeft gereageerd op de afstandsverklaring.
Zelfs nadat een tussenpersoon in 2018 opnieuw deelname voorstelde, bleef reactie uit. Het hof benadrukt (wederom) dat een aanbod vervalt als het niet binnen redelijke termijn wordt aanvaard.
Conclusie
Dit arrest verduidelijkt in welke gevallen sprake is van een pensioenaanbod door de werkgever en onderstreept dat een pensioenovereenkomst toch echt tot stand komt door aanbod én aanvaarding. Zowel (expliciete) instemming door werkgever als werknemer is dus cruciaal.