'Vroegpensioen' blijft? Tarief hoger dan 52%?
Publicatiedatum 17 september 2024
Het kan de gemiddelde Nederlander niet ontgaan zijn en u als geïnteresseerde lezer al helemaal niet: er wordt volop onderhandeld over en gestaakt voor verlenging en verbetering van de ‘vroegpensioenregeling voor slijtende beroepen’ die eind 2025 afloopt. In een brief van 16 september praat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer bij, na het recente mislukken van de onderhandelingen met de vakbonden.
RVU-begrippenbingo
Allereerst – u mag het beroepsdeformatie noemen – de juiste fiscaal-juridische definitie. Er bestaat geen vroegpensioenregeling voor slijtende beroepen in Nederland. Er bestaat geen Regeling voor vervroegde uittreding (RVU) voor slijtende beroepen. Er bestaat evenmin een RVU-drempelvrijstelling voor slijtende beroepen. Maar we zijn er bijna.
In Nederland bestaat een generieke RVU-drempelvrijstelling voor alle beroepen: alleen als een werknemer binnen 36 maanden van diens AOW-leeftijd is, mag de werkgever een bedrag van maximaal € 2.182 per maand bruto aan loon doorbetalen zonder dat daar arbeid tegenover staat en zonder dat de werkgever daar 52% ‘RVU-boete’ (formeel: pseudo-eindheffing) over verschuldigd is. Eind 2025 stopt deze RVU-drempelvrijstelling en is over iedere euro RVU-heffing verschuldigd, als de regeling althans ten doel heeft de periode tot aan het pensioen te overbruggen
Lange termijn oplossingen
De Minister geeft in zijn brief aan er voor te willen waken dat de RVU-drempelvrijstelling gemeengoed wordt, omdat de krapte op de arbeidsmarkt dan verder toeneemt. De Minister wil dat de RVU-drempelvrijstelling alleen landt waar zij echt nodig is. De wetgever heeft tot nu toe echter gekozen voor een generieke vrijstelling.
De Minister geeft aan de lange termijn oplossing niet zozeer te zien in een RVU-drempelvrijstelling, maar in gezond langer (elders) doorwerken. De minister wil vasthouden, zoals menig voorganger, aan de stip op de horizon dat uiteindelijk iedereen gezond zijn of haar werk moet kunnen uitvoeren. De minister bedoelt hiermee: doorwerken tot de AOW-datum. De Minister ziet ook oplossingen in bredere mogelijkheden in overgang van werk naar pensioen en stipt zaken aan als deeltijdpensioen, vitaliteitspact en de inzet van gespaard verlof. Het zijn stuk voor stuk lange termijn-oplossingen die ik snap en steun. Het is echter niet de eerste keer dat hiervoor gepleit wordt, integendeel. Wanneer wordt er Nederland-breed (en dus ook bij de overheid) effectief beleid ontwikkeld en geïmplementeerd? Deze discussie speelt al vele jaren.
RVU-drempelvrijstelling, maar dan écht voor slijtende beroepen
De Minister geeft aan dat op korte termijn, zonder deze termijn aan te geven, de RVU-drempelvrijstelling oplossing kan bieden voor eerder uittreden. Daarbij acht hij het noodzakelijk dat deze fiscale faciliteit alleen wordt ingezet voor echte zware en slijtende beroepen. Het generieke karakter van de regeling moet er af. De Minister stelt dat de overheid niet op centraal niveau kan bepalen wat zwaar werk is en dat sociale partners dat per cao moeten bepalen. Bij mij komen dan vragen op als:
i) waarom kan de Nederlandse overheid niet en kunnen de Belgische en Oostenrijkse overheid wel landelijk bepalen wat zwaar werk is?
ii) als sociale partners kennelijk wel kunnen bepalen wat zwaar werk is, waarom kan de overheid dat niet?
iii) cao’s gelden lang niet voor iedere werkgever. Hoe kan en moet een niet-aangesloten werkgever met een klein bedrijf vaststellen wat een zwaar en slijtende beroep is? Wordt de vrijstelling dan toch weer generiek?
De Minister geeft aan dat de toekomstige RVU-drempelvrijstelling gericht moet zijn op mensen met een laag inkomen. Dit standpunt is kort geleden in de pers vermeld, alsmede de afwijzende reactie van onder andere de FNV hierop.
Signaalwaarde (geen quotum): 15.000 regelingen
In de brief van 16 september geeft de Minister aan structureel geld te reserveren voor de vernieuwde RVU-drempelvrijstelling, waarbij er periodiek evaluatie moet plaatsvinden of de regeling doeltreffend is. Daarbij hoort volgens de minister een signaalwaarde, in termijn van het totaal aantal werknemers dat per jaar gebruik kan maken van de RVU-drempelvrijstelling. Naar verluidt is deze signaalwaarde op 15.000 voorgesteld en ook dit is afgewezen door de FNV, zo viel recentelijk in de pers te lezen. De handreiking die de Minister in de brief lijkt te doen is dat er geen sprake is van een quotum, zodat deelnemers 15.001 en 15.043 in het jaar 2026 ‘gewoon’ vervroegd kunnen uittreden.
Rechtszekerheid?
De Minister wil naar een gezamenlijk systeem van jaarlijkse rapportage, monitoring, periodieke herijking en bijsturing op het gehele pakket aan maatregelen. Dit klinkt goed beschouwd allemaal best redelijk in de oren, nu sociale partners kennelijk mogen gaan bepalen wat een slijtend beroep is en we in Nederland nu eenmaal te maken hebben met grote tekorten op de arbeidsmarkt. Ik vraag me wel af of de regeling die hiermee tot stand zou komen zich verhoudt tot het rechtszekerheidsbeginsel, alsmede in hoeverre de Belastingdienst een dergelijke regeling zou kunnen handhaven. Fiscale regels hebben als uitgangspunt dat zij begrijpelijk en objectief uit te leggen zijn.
RVU heffing 52% omhoog?
Tot slot geeft de Minister bij de budgettaire gevolgen aan dat de verlenging van de RVU-drempelvrijstelling onder andere gefinancierd zal worden door een verhoging van het RVU-heffingspercentage. Als dat doorgaat, moeten werkgevers vanaf 2026 dus meer dan 52% RVU-heffing gaan betalen over regelingen die als RVU moeten worden aangemerkt en waarvoor de RVU-drempelvrijstelling dus niet geldt. Een verhoging is extra pijnlijk voor werkgevers die bestaande en meerjarige RVU-afspraken hebben.
Ik houd u op de hoogte, onder andere door middel van ongetwijfeld nieuwe actualiteiten en een aanstaande bijdrage in het decembernummer van PensioenMagazine.