Gezien de huidige economische ontwikkelingen, bestaat er bij een groeiend aantal werkgevers behoefte om werknemers tijdelijk of voor langere tijd geheel of gedeeltelijk uit dienst te laten treden. In deze special besteden wij aandacht aan enkele mogelijkheden en leggen daarbij focus op de fiscale aandachtspunten.
Pensioenopbouw
In het geval van geheel of gedeeltelijk vervroegd uittreden wordt vaak overeengekomen dat de pensioenopbouw wordt voortgezet. Dit is na het einde dienstverband fiscaal gezien in beginsel alleen mogelijk indien en zolang er sprake is van loongerelateerde uitkeringen. De (jaarlijkse) controle hierop moet goed worden vormgegeven om te voorkomen dat het pensioen bovenmatig wordt. Een alternatief is om de werknemer een bedrag ineens ter beschikking te stellen terzake van te derven pensioenopbouw.
Volledige uittreding en strafheffing van 26%
Is volledige uittreding van oudere werknemers opportuun, dan ligt het risico van een strafheffing van 26% bij de werkgever op de loer. Over uitkeringen die na 2010 worden gedaan is de heffing 52%. De strafheffing moet worden betaald naast de regulier in te houden loonheffing. Een strafheffing is niet verschuldigd als er sprake is van:
- een reorganisatie, waarbij geen sprake is van leeftijdsgerelateerde ontslagen
- het verhogen en vervroegen van pensioen naar de 60-jarige leeftijd voor werknemers geboren vóór 1 januari 1950
- het optimaliseren van bestaande VUT- en/of prepensioenregelingen voor werknemers geboren vóór 1 januari 1950 (zie ook Nieuwsbrief 2006-1).
Gedeeltelijke uittreding en seniorenregeling
Volledige uittreding kan op weerstand van de bonden stuiten of kan leiden tot de hiervoor omschreven strafheffing. Soms wenst men specifieke (groepen van) werknemers te behouden vanwege hun specifieke kennis. Op deze momenten komt de zogenaamde seniorenregeling in beeld. Mits goed vormgegeven kan hiermee de strafheffing van 26% worden voorkomen. Kort gezegd zijn de fiscale eisen aan een seniorenregeling als volgt:
- de contractuele arbeidsduur bedraagt tenminste 50% van de arbeidsduur die gold in de periode die begint tien jaar voorafgaand aan de reguliere pensioendatum volgens de van toepassing zijnde pensioenregeling
- de werknemer moet – afgezien van ziekte en regulier vakantieverlof - feitelijk werkzaam zijn gedurende tenminste 50% van de arbeidsuur die gold in de genoemde periode van tien jaar
Wij verduidelijken de seniorenregeling aan de hand van een voorbeeld. Een werknemer van 60 jaar werkt sinds zijn 50ste 80% parttime. De werknemer treedt op zijn 60ste contractueel terug naar een parttimepercentage van bijvoorbeeld 40%. Partijen komen overeen dat naast het salaris ter hoogte van 40% (van een fulltime-salaris) een aanvulling wordt uitgekeerd van 30% van het fulltime salaris. De 26% heffing is niet verschuldigd.
|