Compensatie voor (woeker)pensioencontracten op basis van een premieovereenkomst
Het Verbond van Verzekeraars heeft in overleg met de Stichting van de Arbeid (STAR) en de ombudsman een kostennorm vastgesteld voor bestaande premieovereenkomsten (beschikbare premieregelingen). Deze norm is van toepassing op vóór 1 januari 2010 gesloten pensioencontracten. Op basis van de norm mogen de kosten maximaal het totaal van enerzijds 1,5% procent van het belegd vermogen en anderzijds 9,5% van de premie bedragen.
De kostennorm heeft volgens berekeningen van KWPS tot gevolg dat circa 115.000 (gewezen) deelnemers voor compensatie in aanmerking komen. De compensatie zal plaatsvinden door extra stortingen ten behoeve van de (gewezen) deelnemers. Verzekeraars worden geacht de betrokken deelnemers actief te benaderen. De compensatie kost de verzekeraars circa € 200 mio, ofwel gemiddeld € 1.740 per persoon.
PS 1: Ook bij middelloonregelingen zijn besparingen te realiseren. Het totaal aan kosten bij dergelijke regelingen is soms 20% tot 30% van de totale premie. Vaak zijn deze kosten moeilijker te achterhalen en minder transparant dan bij premieovereenkomsten.
PS 2: De kostennorm is geen reële richtlijn voor kosten in pensioencontracten op basis van een premieovereenkomst. De kosten kunnen (veel) lager onderhandeld worden.
PS 3: Het is werkgevers aan te raden bestaande pensioencontracten ter zake van premieovereenkomsten te toetsen aan de kostennorm en na te gaan of verzekeraars, daar waar de norm wordt overschreden, overgaan tot correcte compensatie van de (gewezen) deelnemers.
STAR praat over verhoging pensioenleeftijd
Nu het kabinet de handdoek in de ring heeft geworpen, is Nederland weer aan het polderen geslagen. De sociale partners hebben de leiding overgenomen en praten over verhoging van de AOW- en pensioenleeftijd. Enkele mogelijkheden die naar buiten gekomen zijn:
- De huidige opbouwpercentages worden gerespecteerd, maar de pensioenrekenleeftijd verschuift van 65 naar 67 jaar. Per jaar kan daardoor minder pensioen worden opgebouwd.
- Bedrijven en branches stellen de feitelijke pensioenleeftijd tussen 65 en 70 jaar.
- Omdat de feitelijke pensioenleeftijd van 65 jaar kan blijven bestaan, is er geen noodzaak voor het definiëren van de snel slijtende beroepen.
PS 4: Het is werkgevers aan te raden voor te sorteren op de onvermijdelijke wijzigingen. Dit kan door nieuwe regelingen te baseren op de fiscale ruimte die resteert op het moment dat de pensioenrekenleeftijd 67 jaar wordt. Deze verandering houdt voor bestaande regelingen een wijziging van de arbeidsvoorwaarden in, die niet eenzijdig mag plaatsvinden.
PS 5: Het is te overwegen voor nieuw aan te nemen personeel een pensioenregeling op te zetten waarbij rekening wordt gehouden met de nieuwe pensioennormen. Hierdoor is er in de bestaande regeling sprake van een gesloten groep die steeds kleiner wordt. Dit vergemakkelijkt de toekomstige omzetting van de bestaande regeling en verlaagt eventuele toekomstige kosten van compensatiemaatregelen.
|