ABP en Wtp - deel 6: Nabestaandenpensioen

In deze voorlaatste actualiteit behandelen we de laatste grote inhoudelijke wijziging van de pensioenregeling van het ABP: de aanpassing van het nabestaandenpensioen. De reden van deze wijziging is het aanbrengen van meer uniformiteit in het nabestaandenpensioen zodat nabestaanden niet onaangenaam worden verrast bij het overlijden van de deelnemer. Ook wordt het nabestaandenpensioen een stuk eenvoudiger te begrijpen.

Verschil in het nabestaandenpensioen bij overlijden voor en na de pensioendatum

De aanpassing van het nabestaandenpensioen heeft met name betrekking op de uitkering die is verzekerd in geval een deelnemer overlijdt vóór de pensioendatum (vooroverlijden genoemd). Aan het einde van deze actualiteit gaan wij kort in op het nabestaandenpensioen dat tot uitkering komt als de deelnemer al gepensioneerd is.  

Het nabestaandenpensioen bij vooroverlijden wordt een verzekering

Bij het ABP is het nabestaandenpensioen bij vooroverlijden momenteel een combinatie van een spaarpot en een verzekering. Jaarlijks wordt er spaarpremie ingelegd en voor de toekomstige jaren geldt een risicoverzekering. Deze ingewikkelde opzet gaat vanwege de Wtp veranderen. Een nabestaandenpensioen bij vooroverlijden op spaarbasis is straks niet meer toegestaan. Het moet volledig een verzekering betreffen. Dat is goedkoper en nu al de standaard bij bestaande premieovereenkomsten.

Het nadeel van een nabestaandenpensioen bij vooroverlijden op risicobasis is dat de verzekering in beginsel eindigt wanneer er geen premie meer wordt betaald. Gaat een werknemer uit dienst en heeft hij niet direct een nieuwe baan, dan zou er op dat moment geen nabestaandenpensioen verzekerd zijn. Daarom is in de Wtp geregeld dat de verzekering van het nabestaandenpensioen na uitdiensttreding nog tenminste drie maanden voortduurt en tijdens een periode van WW zelfs gedurende de volledige WW-duur. Daarnaast heeft de deelnemer de mogelijkheid de dekking voor eigen rekening voort te zetten. 

Hoogte van het nabestaandenpensioen bij vooroverlijden wijzigt

Onder de Wtp mag het partnerpensioen bij vooroverlijden vóór de pensioendatum maximaal 50% van het salaris van de werknemer bedragen en in het geval van wezenpensioen 20% daarvan. Dit is veel eenvoudiger dan de huidige formule waarin de hoogte van het verzekerde partnerpensioen afhankelijk is van de diensttijd en een opbouwpercentage. Het maximale percentage van 50% zou voor veel deelnemers een verbetering van het partnerpensioen bij vooroverlijden betekenen. Daarom is het niet vanzelfsprekend dat het nieuwe partnerpensioen daadwerkelijk 50% van het salaris zal bedragen. Dit zal de komende tijd duidelijk worden.

Nabestaandenpensioen bij overlijden na de pensioendatum

Het nabestaandenpensioen in geval van overlijden ná de pensioendatum blijft net als nu op spaarbasis plaatsvinden. Het enige verschil met nu is dat de hoogte van de uitkering niet langer gekoppeld is aan het salaris van de overleden gepensioneerde. Op de pensioendatum bepaalt de hoogte van het pensioenvermogen namelijk de hoogte van het nabestaandenpensioen dat na pensionering wordt verzekerd. Het nabestaandenpensioen zal net als nu standaard 70% van het ouderdomspensioen bedragen, maar de deelnemer en diens partner kunnen vlak voor pensioen andere keuzes maken.

Conclusie

Het nieuwe nabestaandenpensioen bij vooroverlijden is eenvoudiger te berekenen en de onderlinge verschillen tussen pensioenregelingen in Nederland zullen afnemen. Dit maakt het voor een deelnemer makkelijker te begrijpen. Wel zullen deelnemers bewust moeten worden gemaakt van de risico’s van uitdienststreding. Ook zal er veel communicatie moeten plaatsvinden over het nabestaandenpensioen bij vooroverlijden. Door de gewijzigde methodiek kan er voor veel deelnemers een behoorlijk hoger of lagere nabestaandenpensioen bij vooroverlijden ontstaan. In de volgende en tevens laatste actualiteit zal worden stilgestaan bij de rol van de werkgever tijdens de transitie.

Auteur(s) en meer informatie: